De kunst van het reproduceren: prenten op papier

Gepubliceerd door Luuk Spee op

Misschien wel de belangrijkste ontwikkeling in de westerse kunstgeschiedenis is de ‘uitvinding’ van de printtechniek, ongeveer gelijktijdig met de uitvinding van de boekdrukkunst rond 1450. Waar een kunstenaar voorheen een afbeelding slechts een enkele keer kon maken en verspreiden, was dat met de uitvinding van de houtsnede en de gravure verleden tijd. Dit leidde ertoe dat mensen makkelijker toegang kregen tot afbeeldingen, maar ook dat kunstwerken, technieken en stijlen zich makkelijker over Europa konden verspreiden. De uitvinding van de prent was echter niet een eenduidig geheel. In verschillende delen van Europa werden er in de loop van de vijftiende en zestiende eeuw verschillende technieken ontwikkeld voor reproduceerbare afbeeldingen, ieder met eigen kenmerken, voordelen en mankementen. Soms lijken ze echter best wel op elkaar. In dit ARTikel nemen we een kijkje in de drie verschillende manieren van grafiek uit de renaissance zodat jij ze nooit door elkaar haalt. 

Albrecht Dürer: Het mannenbad, 1496-97, houtsnede, 38,7 x 28,2 cm. Amsterdam: Rijksmuseum.

Houtsnede

Ontwikkeld in de derde eeuw na Christus in China. Rond 1400 wordt de techniek in Noord-Europa uitgevonden, los van eerdere Chinese voorbeelden. 

Kenmerken: hoekige vormen en lijnen die elkaar niet of zelden overlappen. 

Niet te verwarren met houtgravures, dit is een andere techniek die meer lijkt op hetgeen in het tweede kopje wordt beschreven.  

De houtsnede is de oudste printtechniek die in Europa op grote schaal werd toegepast. Om een houtsnede te kunnen maken moet de kunstenaar eerst een tekening op papier maken. De tekening wordt vervolgens overgebracht op een houtblok. Hierna gutst de kunstenaar de afbeelding in het hout. Hij of zij moet hierbij wel opletten dat de delen die worden weggesneden de lichte delen worden van de prent. Het houtblok wordt daarna ingesmeerd met inkt en door middel van lichte druk op een papier gestempeld. Indien dit naar wens was van de opdrachtgever of de kunstenaar, kon de houtsnede tot slot met de hand worden ingekleurd. Vanaf het eerste moment  was de houtsnede erg geschikt  om afbeeldingen op grote schaal mee te produceren, zoals bijbelillustraties, heiligenfiguren en speelkaarten. Ook voor kunstenaars bleek de techniek bijzonder interessant te zijn. De houtsneden van Albrecht Dürer (1471-1528) laten bijvoorbeeld zien hoe verfijnd deze techniek ook kan zijn.

Een detail van een grovere houtsnede uit: Bernardino Benaglio en Giovanni de Cereto, Illustratie uit Hortus Sanitatis (detail), 1511.

Metaalgravure 

Ontwikkeld rond 1450 in Italië. 

Kenmerken: strakke, gebogen lijnen met sterke arceringen en lijnen die elkaar kruislings overlappen.

Volgens Giorgio Vasari (1511-1574) waren de edelsmeden pioniers op het gebied van deze printtechniek. Dat is ook niet zo vreemd, want zij hadden al eeuwenlang ervaring met het bewerken van metalen platen. Bij een metaalgravure graveert de kunstenaar zijn of haar ontwerp direct op een gepolijste metalen, meestal koperen, plaat. Meestal was het ontwerp afkomstig van een schilder of andere kunstenaar die zelf niet in staat was om de gravering te zetten. Vervolgens wordt de metalen plaat ingesmeerd met een laag inkt. Deze inktlaag wordt er vervolgens vanaf geschraapt, zodat de inkt enkel in de inkepingen blijft zitten. De plaat wordt daarna onder zeer veel druk uitgeperst op papier, waardoor de overgebleven inkt als het ware op het papier wordt uitgeknepen. Het resultaat is een zeer fijne afdruk van wat de graveur in het metaal heeft gekerfd. In tegenstelling tot de houtsnede hoeft de graveur maakt dus geen afbeelding in negatief. Het maken van een metaalgravure vergt echter veel meer vaardigheid dan een houtsnede, waardoor metaalgravures lange tijd veel kostbaarder waren dan houtsneden. De eerste kunstenaars die zich echt toelegde op het maken van gravures waren dan ook meestal in dienst van rijke vorsten. Pas later in de zestiende eeuw werd de techniek van de metaalgravure beter gespecialiseerd, waardoor deze techniek toegankelijker werd voor een grotere productie. Het maken van een metaalgravure bleef echter een uiterst lastige klus, waardoor de beste metaalgravures uiterst kostbaar bleven. Daarentegen was de metaalplaat van de gravure een stuk duurzamer dan de houtblokken van de houtsnede, waardoor ze beter reproduceerbaar waren.

Hendrick Goltzius, De Farnese Hercules, ca. 1592, kopergravure, 42 x 30 cm. Londen: Victoria and Albert Museum.

Hendrick Goltzius, De Farnese Hercules (detail).

Ets

Ontwikkeld rond 1520 in zowel Italië als Noord-Europa. 

Kenmerken: tekenachtige, grillige lijnen. 

De etstechniek is de laatste grote ontwikkeling in de printtechniek van de vijftiende en zestiende eeuw. In haar maakproces lijkt de ets sterk op de kopergravure. Net als bij de gravure wordt er bij de ets een gravure in meestal koper uitgeperst op een papieren ondergrond. Het grote verschil in deze technieken zit echter in hoe de gravering tot stand komt. In tegenstelling tot de gravure wordt er bij de ets geen beroep gedaan op een graveur, maar op chemicaliën die in het metaal bijten. Voor een ets wordt de metaalplaat eerst bewerkt met een laag was. Vervolgens maakt de kunstenaar met een dunne naald een tekening in de was. Deze bewerkte metaalplaat wordt vervolgens in een bad met zuren gelegd, waardoor het oppervlak dat door de tekening is vrijgekomen wordt weggebeten. Eenmaal uit het zuur gehaald, wordt de was verwijderd en zal blijken dat de chemische stoffen de tekening in de was hebben overgebracht op het metaal. Dit leidt ertoe dat een etser veel vrijer is in zijn beweging dan een graveur, omdat hij geen kracht hoeft te zetten in het metaal. Daarnaast vergt het maken van een ets veel minder vaardigheid dan een gravure. Hierdoor was de etstechniek populair onder schilders en tekenaars zoals Rembrandt. Het grote nadeel van de ets zat hem echter ook juist in haar gemak. Doordat de maker van de ets een beroep moet doen op chemische stoffen, is haar uitkomst altijd grillig. De kans dat het zuur onder de waslaag terechtkomt, door brandt of op een andere manier beschadigd was erg groot, waardoor het een onbetrouwbare techniek was om op grote schaal toe te passen.

Rembrandt, Zelfportret met baret en wijd open ogen, ca. 1630, ets, 5 x 4,5 cm. Amsterdam: Rijksmuseum.

Rembrandt, Zelfportret met baret en wijd open ogen (detail).


0 reacties

Geef een reactie

Avatar plaatshouder
WP2Social Auto Publish Powered By : XYZScripts.com