Kledingkast van sultan Mahmud II (1785-1839)
Negenennegentig jaar lang was de fez een belangrijk onderdeel van de Turkse identiteit. Notabelen, soldaten en zelfs de sultan: in de negentiende eeuw droeg bijna iedere man in het Ottomaanse Rijk dit cilindrische hoofddeksel. Tegenwoordig zien we de fez echter bijna niet meer in het straatbeeld terug. Net als de hoge hoed in het Westen, behoort de fez tot een verleden van zwart-witfoto’s, stoomboten en paard-en-wagen. Ooit was de fez echter het toonbeeld voor moderniteit. Dit hebben we te danken aan Mahmud II (1785-1829), een ambitieuze sultan, wiens kledingkast wij vandaag gaan uitpluizen.
Het Ottomaanse Rijk, waarover Mahmud vanaf 1808 regeerde, is de directe voorganger van het moderne Turkije. Het sultanaat strekte zich uit van het huidige Rusland tot Saoedi-Arabië, en was in de zeventiende en vroege achttiende eeuw een van de machtigste rijken ter wereld; een rijk dat met gemak kon wedijveren met de Europese grootmachten. Tegen 1800 lag het wereldrijk echter op zijn gat. Door intern politiek gekonkel lukte het niet om te moderniseren, waardoor de militaire en politieke macht van de sultans afnam. Verantwoordelijk hiervoor was het corps der Janitsaren. Oorspronkelijk was deze legereenheid bedoeld om de sultan te beschermen, maar in de achttiende eeuw hadden deze soldaten zich ontpopt als een ultra conservatief politiek orgaan, dat iedere poging van eerdere sultans om veranderingen door te voeren wist te verhinderen.
Onder Mahmud kwam daar verandering in. Na een serie van opstanden wist de sultan door middel van een coup de Janitsaren in 1826 te elimineren. Hierna richtte hij een nieuw corps op, dat hij Asakir-i Mansure-i Muhammediye (de onoverwinnelijke soldaten van Mohammed) noemde. In tegenstelling tot de Janitsaren, was dit corps uitgerust met Europese wapens en een Europees uniform. De traditionele tulband werd ingeruild voor door de uit Marokko afkomstige fez.
Na de coup veranderde ook de manier hoe Mahmud zichzelf liet afbeelden. Waar hij op eerdere portretten nog gehuld was in tulband en kaftan, toonde hij zich vanaf 1826 als officier van zijn eigen soldaten: gekleed in een legeruniform met het kenmerkende rode hoofddeksel. De hervormingen bleven echter niet bij de soldaten en de sultan zelf. Ook zijn onderdanen moesten zich mengen in de vaart der volkeren. De kleding in het Ottomaanse Rijk werd tot die tijd sterk bepaald door iemands plaats in de maatschappij. Alleen al aan de vorm van de tulband of manier van kleden kon iemand zien tot welke rang hij behoorde en welk geloof hij aanhing. Mahmud maakte hier een einde aan, door iedere ambtenaar in het rijk te verplichten een fez te dragen. Op die manier dwong Mahmud door middel van kleding loyaliteit af onder zijn onderdanen en schiep hij bovendien een gemeenschappelijke markering van Turkse identiteit – de fez werd namelijk onterecht gepropageerd als door en door Turks. Hiermee zette de sultan een ontwikkeling in die later Ottomanisering genoemd zou worden. Niet langer was het geloof, rang of afkomst dat mensen in het rijk met elkaar zouden verbinden, maar zou dat een gevoel van nationalisme zijn.
Eenzelfde gedachte moet Mustafa Kemal Atatürk in 1925 hebben gehad toen hij de moderne Turkse staat stichtte. Na de Eerste Wereldoorlog was het Ottomaanse Rijk uiteen gevallen. Alles wat aan die tijd herinnerde, was volgens Atatürk een toonbeeld van stagnatie, zo ook de fez. En zo verordonneerde Atatürk net als Mahmud een kleine eeuw voor hem dat alle Turkse ambtenaren een modern hoofddeksel moesten dragen: de hoed.
0 reacties