Van poeder tot krullen en staarten: de verscheidenheid aan pruiken in de achttiende eeuw

Gepubliceerd door Luuk Spee op

Er zijn maar weinig mode-items die zo met een eeuw verbonden zijn als haarstukken met de achttiende eeuw. Niet voor niets werd die eeuw lange tijd spottend de ‘pruikentijd’ genoemd. En als je schilderijen en prenten uit die tijd bekijkt, dan snap je wel waar die bijnaam vandaan komt. Bijna alle mannen, van oud tot jong, lijken er wel te zijn uitgerust met een gepoederde coiffure. Doordat de pruik voor ongeveer honderd jaar een dominante positie innam in de garderobe van de man, kent de achttiende eeuw een grote variatie aan haarstukken. Haarstukken die lang niet de volledige eeuw, overal in Europa en door iedereen werden gedragen. Vandaag nemen we plaats achter een achttiende-eeuwse kaptafel en komen we meer te weten over het hoe en waarom van de pruik. 

William Hogarth, Lijst van pruiken die werd gedragen bij de kroning van koning George III, 1761, gravure, 29,9 x 22,4 cm, Rijksmuseum Amsterdam. Deze prent maakte Hogarth als kritiek op de uitbundige pruikenmode van zijn tijd. Hij deelt de overdreven coiffures op een manier die doet denken aan de classicistische indeling van architecturale elementen. Hiermee stelde de kunstenaar dat de smaak in pruiken gebaseerd op een verouderde manier van denken.

Pruiken worden al vanaf de oudheid gedragen in allerlei vormen en maten. Vanaf de late zeventiende eeuw werd het echter ineens modieus om er met een rond te lopen. Dat kwam doordat de twee machtigste koningen van Europa, Lodewijk XIV van Frankrijk (1638-1715) en Karel II van Engeland (1630-1685), ongeveer tegelijkertijd hun door syfilis aangetaste hoofden gingen verbergen onder een volle bos nephaar. De reden hiervoor lag in het feit dat in de zeventiende eeuw haarverlies werd gezien als een teken van zwakte. Bijzonder genoeg werden deze uit nood geboren fashionstatements al snel overgenomen door mannelijke hovelingen – mogelijk om dezelfde aandoening te verbergen. Het dragen van pruiken was voornamelijk een mannelijke aangelegenheid, uitzonderingen daargelaten. Vrouwen droegen wel haarstukken die we nu extensions zouden noemen, maar hun natuurlijke haar bleef hierbij altijd zichtbaar. De grijze of witte gloed die veel achttiende-eeuwse kapsels hun herkenbare kleur gaf kwam door het gebruik van haarpoeder. 

Gedurende de achttiende eeuw veranderde het uiterlijk van de pruik aanzienlijk. Ten tijde van Lodewijk XIV en Karel II was de pruik met name een voortzetting of overdrijving van de gangbare haarmode uit die tijd. Dat betekende lang en krullend haar, waarbij donkere kleuren populair waren. Vanaf 1700 werd het gangbaar om voor grijs of zelfs wit haar te gaan. Gedurende het eerste kwart van de achttiende eeuw ontstonden er steeds meer variaties op deze lange, tot op de schouders vallende pruik, waaronder een informelere variant waarin de uiteinden van de pruik en twee knotjes werden vastgeknoopt, de perruque nouée.  Pas in de jaren dertig werden deze modellen langzaam vervangen door een hoogstwaarschijnlijk praktischer model, waarbij de lange lokken achter werden samengebonden in een zakje op de rug. Dit model werd de perruque en bourse genoemd en is het model waar de achttiende eeuw het beroemdst mee is geworden. De perruque en bourse bleef min of meer gedurende de verdere eeuw modieus en ging zelfs de haarmode bepalen voor mannen die een pruik niet konden betalen of nog voorzien waren van een eigen bos natuurlijk haar. Sommige beroepen hadden echter een eigen variant op dit kapsel. Zo was het voor soldaten gangbaar om hun haar lang te laten groeien en zeer strak in te vlechten, waarmee hun vlecht op een koeienstaart ging lijken. Hogere officieren lieten pruiken in hetzelfde model maken. Voor een katholieke priester, die lange tijd van de paus geen pruik mocht dragen, verschenen er kortere varianten van de lange pruiken uit het begin van de achttiende eeuw, volledig voorzien van een tonsuurtje. Zo’n kortere pruik werd ook veel gedragen door oudere mannen en schrijvend personeel. 

In het laatste decennium van de achttiende eeuw gingen mannen hun haar steeds vaker weer au naturel dragen. Dat had verschillende redenen. In het revolutionaire Frankrijk werd het niet dragen van een pruik gezien als statement tegen het ancien régime. Daartegenover kwam een nieuw kort geknipt kapsel in de mode dat wat weg had van de herenkapsels uit de Romeinse Republiek, een periode waar met veel waardering naar werd teruggekeken. Andere Europese landen, waaronder Nederland, volgden dit voorbeeld in de Napoleontische tijd. In Engeland bleef het dragen van pruiken nog wat langer gangbaar, maar ook daar verdween de pruik rond 1800 uit het modebeeld door een verhoging op belasting in haarpoeder, waardoor mensen hun pruik er niet meer mooi konden laten uitzien.

François André Vincent, Portret van een man, ca. 1795, olie op doek, 117 x 89,5 cm, Rijksmuseum Amsterdam. Op de kraag van de geportretteerde is duidelijk het poeder van de pruik te zien. Dit gaf de pruiken hun herkenbare witgrijze uiterlijk.

0 reacties

Geef een reactie

Avatar plaatshouder
WP2Social Auto Publish Powered By : XYZScripts.com