Vallen en opstaan: de schaatsertjes van Hendrick Avercamp
Na de bitterkoude dagen van afgelopen week waarin de straat getrotseerd moest worden op de fiets, kon dit weekend ook een ander stuk ijzer de kast uit getrokken worden: dolblij bonden we onze schaatsen weer onder de voeten! Glijden, botsen, neerstorten en weer verder schaatsen, voor iedereen met een verleden in de lage landen verdient de ijsbaan wel een warm plekje in het hart. Dit ouderwets stukje Nederlandse winterpret fascineerde de schilder Hendrick Avercamp (1585-1634) meer dan vierhonderd jaar geleden ook al, en dit heeft ons een aantal sfeervolle beelden opgeleverd.
De schilder uit Kampen was in zijn jeugd zelf een schaatsliefhebber, en deed met zijn frequente buitentochten inspiratie op voor de vele winterlandschappen die wij nu zo graag bekijken. Tijdens de eerste jaren van Avercamps leven vroor het zodanig dat deze periode tegenwoordig als “de Kleine IJstijd” wordt bestempeld; gelegenheid om te schaatsen hadden hij en zijn tijdgenoten dus beslist. Overigens was Avercamp niet de eerste die zich waagde aan laaglandse wintertaferelen. Als achttienjarige kwam Hendrick in Amsterdam terecht, waar hij de werken van zijn grote voorbeeld Pieter Bruegel de Oude (1525-1569) tegenkwam. Bruegel was een paar decennia eerder de pionier van dergelijke landschappen geworden en zijn invloed op Avercamp is nog te herkennen aan het verreikende vogelvluchtperspectief van beiden.
Winterlandschap met IJsvermaak van Hendrick Avercamp laat de vele aspecten van bewegen op schaatsen zien, met al haar bijkomstige benodigdheden en onhandigheden. Mensen blazen in hun handen, binden schaatsen om of vallen plat op hun neus. Hendrick kon het bovendien niet laten wat ondeugd te laten doorschijnen: als je goed kijkt is er een verdacht stelletje in de hooitoren te ontdekken. Daar links, boven de blote billen van twee zich ontlastende mannen.
Onder het huisje met het wapen van Antwerpen haalt een man water uit een wak in het ijs. Middenvoor wordt hockey gespeeld in een groepje. De alledaagsheid van het winterlandschap en de humor ervan overheersen duidelijk. Toch heeft Avercamp de wat grimmigere onderwerpen niet ontweken. Linksonder eten vogels en een hond aan een bevroren paardenkarkas, en in het midden verkleumt een schaars-geklede bedelaar naast een groep mensen die royaal uitgedost zijn in dikke bontjassen.
De details van de landschappen zijn indrukwekkend, en dit uitstekende observatievermogen van Avercamp heeft wellicht een verklaring. Het blijkt dat Avercamp doofstom was, waardoor hij de sfeer voornamelijk op visuele wijze moest proeven. Deze interessante eigenschap bracht Thea Beckman in 1992 opnieuw naar voren in haar roman “De Stomme van Kampen”. De titel van dit boek verwijst naar een bijnaam die Avercamp al vroeg in zijn carrière moest slikken. In het boek beschrijft Beckman hoe Avercamp leerde overleven in een maatschappij waarin zonder compassie naar doof-zijn gekeken werd, en hoe hij met schilderen zijn stem kon vinden. Dit alles komt samen met de boodschap dat een beperking zoals Hendrick Avercamp die had de weg naar succes lastig, maar niet onbegaanbaar maakt.
Uiteindelijk wijdde Hendrick Avercamp zijn volledige oeuvre toe aan de magie die sneeuw en ijzel op de wereld loslaten. De glinsterende buitenlucht en ademwolken die aan ieder mens gelijk zijn veroorzaken een nostalgisch beeld van de ijstijd. Toch is de vrieskou niet altijd een goede vriend; warm blijven kan een kwestie van overleven zijn. De pret en het harde werk van de schaatsertjes waren, en zijn nu nogsteeds, een optimistisch testament voor het vinden van geluk in barre omstandigheden.
0 reacties