Otto Marseus van Schrieck en de wereld van sottobosco
Je zou denken dat het niet mogelijk is om een nieuwe wereld te scheppen. Otto Marseus van Schrieck (ca. 1620-1678) maakte dit onmogelijke waar. Reptielen en insecten komen in zijn schilderijen uit de donkere schaduwen van de planten vandaan. Het wemelt van kleine dieren: vlinders, libelles en andere insecten vliegen in de rondte. Een enkele wordt door een pad gevangen of door een hongerige hagedis achternagezeten, zich volledig onbewust van de slang die op de loer ligt. In de schilderijen van Otto Marseus van Schrieck opent zich een hele nieuwe wereld op de bodem van het bos. Nog nooit eerder werd het kleine bosleven zo in de schijnwerpers gezet.
Otto Marseus van Schrieck, geboren in Nijmegen rond 1620, werd bekend om zijn bosstillevens. Zijn eerste bosstillevens schildert hij tijdens zijn verblijf in Italië van 1650 tot 1663. Van Schrieck verbleef onder andere in Napels, Rome en later Florence, waar hij de aandacht trok van Kardinaal Leopoldo de’ Medici en groothertog Fernando II de’ Medici. Zijn roem onder Europa’s elite bleef groeien. Uiteindelijk trok Van Schriek in 1663 terug naar Nederland en vestigde zich in Amsterdam.
Van Schrieck werd geïnspireerd en verwonderd door het kleine bosleven. Zijn oog werd getrokken door de talloze insecten, reptielen en planten die de bosbodem te bieden had. Hij bestudeerde deze insecten, reptielen en planten aandachtig door ze te verzamelen en regelmatig te schetsen. Arnold Houwbraken vermeldt dat Van Scchrieck zelfs levende slangen in zijn atelier hield. Uit deze interesse ontwikkelde Van Schrieck zijn iconische bosstillevens: een nieuw genre genaamd sottobosco.
Sottobosco, afgeleid van het Italiaans, draagt de letterlijke betekenis ‘bosstilleven’. Dit is de naam die in Italië aan de werken van Van Schrieck werd gegeven omdat zijn werk niet alleen de flora en fauna van de bosgrond weergeeft, maar ook de interacties tussen de dieren en planten. Een voorbeeld is Landschap met insecten, cyclaam en distel, waarin de slang een prominente rol speelt met zijn jacht op de hagedis.
Voor Van Schrieck werd er weinig aandacht besteed aan reptielen en insecten, aangezien deze volgens Aristoteles de laagste op de ladder der natuur stonden. Deze dieren waren de symbolen van verderf, vergankelijkheid en het kwade. Met name de slang heeft deze negatieve connotaties met zijn relatie tot de Bijbel. Van Schriek trekt zo een relatie tussen de religieuze visie en de wetenschap van de zeventiende eeuw. We zijn immers allemaal, ook deze kleine boswezentjes, creaties van God.
Van Schriek gaat in zijn observatie van dit leven zelfs zo ver dat hij vlindervleugels opneemt in zijn schilderijen om zo een meer wetenschappelijk documenterende betekenis aan zijn schilderijen te geven. Hij prepareert het doek zodanig dat hij de vlindervleugels met schubben en al op het doek kan aanbrengen. Er werd aardig over gedebatteerd of dit acceptabel was. Sommigen vonden dat simpelweg vlindervleugels op het doek plakken als vervanger voor schilderen, bedrog was voor het schildersvak. Anderen waren van mening dat het juist een vorm was om rariteiten weer te geven in een realistische omgeving. Een duidelijke vorm van documentatie van de zichtbare wereld en zo meer neigde naar wetenschappelijke documentatie in plaats van de vanitas boodschap van veel stillevens.
In deze nieuwe wereld geeft Van Schrieck het krioelende leven van de bosgrond op verstilde manier weer zodat de kleinste en snelste acties, die normaal gesproken niet met het blote oog te zien zijn, in Van Schrieks schilderijen zichtbaar worden.
0 reacties