Met het verkeerde been uit het graf gestapt? Jezus’ herrijzenis in de kunst
“Toen de sabbat voorbij was, kochten Maria uit Magdala en Maria de moeder van Jakobus, en Salome geurige olie om hem te balsemen. Op de eerste dag van de week gingen ze heel vroeg in de ochtend, vlak na zonsopgang, naar het graf. Ze zeiden tegen elkaar: ‘Wie zal voor ons de steen voor de ingang van het graf wegrollen?’ Maar toen ze opkeken, zagen ze dat de steen als was weggerold; het was een heel grote steen. Toen ze het graf binnengingen, zagen ze rechts een in het wit geklede jongeman zitten. Ze schrokken vreselijk. Maar hij zei tegen hen: ‘Wees niet bang. U zoekt Jezus, de man uit Nazaret die gekruisigd is. Hij is opgewekt uit de dood, hij is niet hier; kijk, dat is de plaats waar hij was neergelegd. Ga terug en zeg tegen zijn leerlingen en tegen Petrus: “Hij gaat jullie voor naar Galilea, daar zullen jullie hem zien, zoals hij jullie heeft gezegd.”’” (Marc. 16:1-7)
De wederopstanding van Jezus is het belangrijkste thema binnen het christendom. Nadat Jezus op vrijdag het leven gelaten had aan het kruis, verdween hij de zondag daarna uit het graf waar hij was bijgezet. Dat vieren we vandaag, op Pasen. Niet veel later verscheen hij levend en wel aan de apostelen en bracht nog veertig dagen met hen door. Vervolgens zou hij – op Hemelvaartsdag – in zijn geheel naar de hemel zijn gegaan.
In de kunst worden de gebeurtenissen rondom Jezus’ wederopstanding vaak afgebeeld. Het vroegste voorbeeld vinden we op een van de wandschilderingen in de derde-eeuwse doopkapel te Dura- Europos (in het huidige Syrië), waarop we de drie beschreven vrouwen bij het lege graf vinden. Van Jezus zelf is geen spoor. Zeker in de eerste eeuwen van het christendom bestond er terughoudendheid om letterlijk de wederopstanding van Jezus af te beelden. Dat was immers het allerheiligste wat er afgebeeld kon worden en in de evangeliën staat deze gebeurtenis niet letterlijk beschreven. Vanaf 1300 treedt er echter een verandering op in de manier waarop deze scène wordt weergegeven. De indirecte verwijzingen, maken nu toch plaats voor een letterlijke uitbeelding van de wederopstanding: Christus – meestal met een overwinningsvaandel in de hand – die uit het graf stapt of zweeft, met slapende soldaten eromheen. Deze manier van afbeelden komt waarschijnlijk uit het toneel. De wederopstandingsscène van de Duitse schilder Matthias Grünewald (1470-1528) is hiervan een erg pakkend voorbeeld. We vinden het op het rechterpaneel van het Isenheim retabel dat door hem tussen 1512 en 1516 is geschilderd (afb.1). Op dit specifieke paneel zien we een lichtgevende Christus die opveert uit zijn tombe. De soldaten die het graf moeten bewaken bezwijken onder de schrik. Jezus is hier duidelijk de overwinnaar. Sierlijk toont hij ons de wonden van zijn kruisdood, die sterk contrasteren met de extreem lichte huid van de messias. Christus heeft hier overduidelijk de dood overwonnen en vormt hierin een precieze tegenstelling van de kruisdood.
Tijdens het Concilie van Trente (1543-1563) werd echter besloten dat een zwevende Christus wel erg veel van het goede was. De wederopstandingsscène mocht, maar dan moest Jezus wel gewoon uit het graf stappen. Niet zweven en al helemaal geen licht geven, zoals dat bij Grünewald wel het geval was. Kunstenaars uit de late zestiende en zeventiende eeuw beelden Jezus tijdens zijn wederopstanding dan ook bijna alleen nog maar af met ten minste één been op de grond – zij het vaak op bombastische barokke wijze. De wederopstandingsscène van Rubens is hiervan een goed voorbeeld (afb. 2). Ferm klimt Jezus uit zijn sarcofaag. De soldaten kunnen het niet aan en bezwijken van de schrik. Pas in de negentiende eeuw keren kunstenaars terug naar een zwevende Christus uit het graf, zoals je dat kan zien op het werk van James Tissot (afb. 3). Net als bij Grünewald worden hier de omstanders omgeblazen door de verschijning van de messias. Het is hier niet Christus die het licht geeft, maar zijn begraafplaats achter hem.
0 reacties